Flexijobs en andere specifieke tewerkstellingstypes (horeca en andere sectoren)

Derde kwartaal 2023

Periodiciteit: Kwartaal

Laatste updates: 04/03/2024

Bij de invoering (in het vierde kwartaal van 2015) van het systeem van flexi-jobs en andere maatregelen in de horecasector, werden een aantal webstatistieken opgesteld om de tewerkstelling in de horeca beter in kaart te brengen. Hierbij was bijzondere aandacht voor alle specifieke tewerkstellingstypes die in de sector voorkomen. Gebruikelijke variabelen zoals ‘tewerkgestelde werknemer’ en ‘arbeidsplaats op de laatste dag van het kwartaal’ bleken immers ontoereikend om een volledig beeld van deze bijzondere tewerkstellingstypes te schetsen.

Sinds het eerste kwartaal van 2018 werd het systeem van flexi-jobs naar andere sectoren uitgebreid, zoals de kleinhandel in levensmiddelen, bakkerijen, warenhuizen, kapperszaken en schoonheidszorgen. Naar aanleiding daarvan werd ook deze webstatistiek naar andere sectoren en andere bijzondere tewerkstellingstypes uitgebreid.

Gegevens over de tewerkstelling in het refertekwartaal van de flexi-werknemer

Gegevens omtrent de hoofdjob van de flexi-werknemers

Hier worden alle personen geteld die in het kwartaal met de specifieke werknemerscodes voor flexi-arbeid zijn aangegeven, ongeacht of er nog een andere tewerkstelling was.

Volgende gegevens zijn beschikbaar:

  • het aantal personen die als flexi-werknemer gewerkt hebben;
  • Indeling van de tewerkstelling tijdens de referteperiode: een persoon kan bij verschillende werkgevers tewerkgesteld zijn, aangezien de 4/5-regel in het refertekwartaal (T-3) voor de totale tewerkstelling van een persoon geldt; dit met uitzondering van werkgevers waar de flexi-activiteit uitgevoerd wordt in kwartaal T (Hierover is meer informatie beschikbaar op de pagina Flexi-werknemers en horeca overuren van de website van de sociale zekerheid waarop de instructies van de RSZ geraadpleegd kunnen worden).
  • Ten slotte is er een uitsplitsing van de (eventueel verschillende) tewerkstellingen volgens activiteitstak. Het totaal van het aantal naar activiteitstakken is dus gelijk aan het aantal personen vermenigvuldigd met het aantal werkgevers waarbij ze gewerkt hebben.

Het feit dat er personen voorkomen voor wie geen activiteit gevonden is, komt vooral omdat ook gepensioneerden als flexi-werknemer kunnen werken.

Raadpleeg de gegevens over het aantal personen in de Excel tabel over de tewerkstelling in het refertekwartaal van de flexi-werknemer.

Gegevens over de specifieke tewerkstellingstypes tijdens het kwartaal

Gegevens over aantal arbeidsplaatsen

Hier worden arbeidsplaatsen in plaats van personen geteld op basis van de gewone principes die voor het opmaken van globale statistieken gelden.

De telling van het aantal arbeidsplaatsen heeft betrekking op de belangrijkste tewerkstelling bij eenzelfde werkgever. Voor een werknemer die in de loop van een kwartaal als ‘gewone’ werknemer én als flexi-werknemer werd tewerkgesteld zal de arbeidsplaats meestal bij het ‘gewone stelsel’ worden geteld. Hierdoor is er een verschil met de telling waarbij de tewerkstelling in het refertekwartaal wordt bekeken. Die is gebaseerd op alle personen die als flexi-werknemer hebben gewerkt.

De telling van het aantal arbeidsplaatsen is een telling doorheen het kwartaal. Ter herinnering: de klassieke RSZ-statistieken zijn steeds een telling ‘einde kwartaal’ om te vermijden dat korte tewerkstellingen op bepaalde dagen niet meegeteld worden. Elke werknemer die tijdens het kwartaal minstens één dag bij een werkgever heeft gewerkt, telt als 1 arbeidsplaats ongeacht het aantal dagen of periodes die hij/zij er heeft gepresteerd.

De vermelde lonen voor de ‘extra’s’ (gelegenheidswerknemers) zijn de forfaitaire lonen die als basis dienen voor de berekening van de bijdragen.

Volgende gegevens zijn beschikbaar:

  • Gegevens op basis van de leeftijd van de werknemer op het einde van het kwartaal van de telling.
  • Gegevens op basis van de activiteitstak: de afbakening gebeurt hier op basis van de NACE-code. Een werkgever heeft maximaal één NACE-code op basis van de hoofdactiviteit. Dit verklaart het bestaan van de categorie ‘andere sectoren (horeca)’. Ze bevat werkgevers met een (NACE-)hoofdactiviteit buiten de horecasector, maar met daarnaast ook een horeca-activiteit met flexitewerkstelling. Bovendien worden interim-medewerkers ook opgenomen onder de NACE-code van dit type tewerkstelling, en niet onder de sector van de gebruiker. Vanaf kwartaal 1 van 2018 is er flexi-tewerkstelling binnen zowel interim als horeca en andere sectoren mogelijk. Er kan dus geen onderscheid gemaakt worden tussen horeca en andere. Voor flexi-tewerkstelling in de horeca is een meer gedetailleerde opdeling met niveaus van de subklasse (5de positie van de NACE-code) beschikbaar.
  • Gegevens volgens plaatsvan tewerkstelling: het gaat hier over de echte plaats van tewerkstelling of, zoals in het geval van de uitzendondernemingen of cateringbedrijven, de plaats van waaruit de werknemers uitgezonden worden. De gegevens zijn opgesteld op basis van de vestiging zoals vermeld door de werkgever, zonder de correcties zoals toegepast in de publicaties van gedecentraliseerde statistieken van de RSZ. De klasse ‘onbekend’ duidt op ontbrekende of foutieve vestigingsnummers in de aangifte van de werkgevers.
  • Gegevens volgens dimensieklasse van de onderneming: de indeling hier gebeurt op basis van de totale tewerkstelling van de onderneming op het einde van het kwartaal. Grote ondernemingen zullen vooral uitzendondernemingen zijn.

Voor de horeca zijn gegevens samengesteld op basis van een aparte statistische opvraging, zoals ook aangegeven bij de afbakening van de doelgroep:

  • Gegevens over aantal arbeidsplaatsen studentenarbeid in de horeca (kwartaalgegevens): een telling van arbeidsplaatsen (arbeidsrelatie werkgever-werknemer tijdens het kwartaal) als tijdreeks die dezelfde kwartalen over een aantal jaren heen vergelijkt. Dit is voornamelijk bepaald door het feit dat studentenarbeid nog altijd grotendeels gekoppeld is aan vakantieperiodes, waardoor opeenvolgende kwartalen vergelijken niet relevant is. Het is belangrijk in het achterhoofd te houden dat de stijging van de tewerkstelling ook beïnvloed wordt door de wijzigende regelgeving in de studentenarbeid.
  • Gegevens over aantal personen die studentenarbeid doen in de horeca (jaargegevens): een telling van personen (werknemers, maar losgekoppeld van hun arbeidsrelatie). Hier is het relevant het aantal gewerkte uren (tot 2016 het aantal dagen) in het jaar in de sector te tellen.

Tenslotte zijn er globale tewerkstellingsgegevens.

  • Globale tewerkstellingsgegevens in arbeidsplaatsen: op een samenvattende manier worden een aantal tewerkstellingsgegevens uit de andere tabellen hernomen, opgesplitst naar een aantal tewerkstellingsvormen (statuten), en aangevuld met gegevens over de reguliere tewerkstelling in de horeca.

Er kan voor de studenten geen voltijds equivalent berekend worden door de beperkte informatie op de DmfA-aangifte van deze categorie.

Voor voltijdse werknemers van het gewoon stelsel in de horeca worden, net zoals voor deeltijdse werknemers, zowel dagen als uren opgegeven. Het hier opgenomen aantal dagen werd herberekend op basis van de aangegeven uren met inbegrip van de bijdragen op vrijgestelde overuren en rekening houdend met de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur.

Ter herinnering: de gewone tewerkstelling in de horecasector bevat functies waarvan de bijdragen berekend worden op forfaitaire lonen.

Afbakening van de doelgroep

De selectie van de arbeidsbetrekkingen in het statistisch basisbestand (Statbase) gebeurt op basis van:

  • flexi-tewerkstellingen (selectie op basis van de specifieke werknemerscodes vermeld in de DmfA-kwartaalaangifte),
  • algemene tewerkstelling in de horecasector (alle werknemerscodes, inclusief studenten, in het door de werkgever aangegeven Paritaire Comité 302 voor de Horecasector in overeenstemming met de RSZ-werkgeverscategorieën 017 en 317).

Verder geldt dat:

  • Werknemers (inclusief studenten) die door uitzendkantoren ter beschikking gesteld worden van ondernemingen kunnen niet aan de paritaire comités van de gebruikers toegewezen worden. Voor flexi-werknemers die door uitzendondernemingen worden aangegeven, kan vanaf 2018 dus niet meer bepaald worden of ze in de horeca of en andere sector tewerkgesteld waren;
  • Gelegenheidswerknemers in de horeca (extra’s) kunnen wel nog steeds aan de horeca toegewezen worden, ook al worden ze via een uitzendonderneming tewerkgesteld;
  • Voor gegevens over de hoofdjob van de flexi-tewerkstelling wordt ten slotte een aparte statistische opvraging gebruikt, met als basis de registratie van flexi-tewerkstellingen in de DmfA, zonder statistische verwerking. Dit wordt ook beschreven in de paragraaf die de verhouding tussen de verschillende benaderingen behandelt;
  • De statistische gegevens zijn gebaseerd op een foto van de administratieve gegevens, ongeveer 5 maanden na het einde van het kwartaal, tenzij anders aangegeven.

Algemeen

Traditioneel is de telling van het aantal arbeidsplaatsen en tewerkgestelde werknemers een momentopname van de laatste dag van het kwartaal. De meting van het arbeidsvolume in voltijdse equivalenten (VTE) daarentegen, is een meting gedurende het kwartaal. Dit betekent dat alle prestaties tijdens het kwartaal bijdragen tot het gemeten arbeidsvolume. De cijfers worden nadien verdeeld volgens kenmerken van de (belangrijkste) werkgever of van de werknemers- en arbeidsprestatie.

Op het einde van een kwartaal kan een werknemer meerdere arbeidsprestaties bij eenzelfde werkgever hebben, eventueel in verschillende tewerkstellingstypes (gewone tewerkstelling, gelegenheidswerknemer, flexi-job,…). Toch zal één werknemer bij één werkgever maar als één arbeidsplaats geteld worden. De arbeidsplaats wordt ingedeeld volgens de kenmerken van de belangrijkste arbeidsprestatie. Hierbij wordt voor gelijktijdige arbeidssituaties de voltijdse prestaties als belangrijker beschouwd worden dan de deeltijdse, die dan op hun beurt als belangrijker gelden dan de gelegenheids- of flexiprestaties.

Op het einde van een kwartaal kan een werknemer ook meerdere arbeidsprestaties bij verschillende werkgevers hebben. In de klassieke statistiek tellen deze als meerdere arbeidsplaatsen, maar als één tewerkgestelde werknemer. Hierdoor is het aantal personen dan ook steeds lager dan het aantal arbeidsplaatsen.

Impact op de cijfers m.b.t. speciale tewerkstellingstype in de horeca en andere sectoren

De horecasector bevat een aantal speciale vormen van arbeid van korte duur, die ook in een aantal andere sectoren voorkomen:

  • occasionele (gelegenheids-)arbeid (in de horeca doorgaans de ‘extra’s’ genoemd) enerzijds, en
  • flexi-jobs (sinds 2018 uitgebreid naar een aantal andere sectoren) anderzijds.

Op basis van bovenstaande principes (de foto op een bepaald ogenblik en het terugbrengen van meerdere prestaties tot 1 arbeidsplaats/tewerkgestelde werknemer) bevatten de cijfers van het aantal arbeidsplaatsen/tewerkgestelde werknemers weinig werknemers van wie de hoofdjob tijdens een kwartaal ofwel een flexi-job ofwel een occasionele of ‘extra’ is.

Om de specifieke tewerkstellingstypes beter in kaart te brengen zijn specifieke manieren voor het tellen noodzakelijk. Voor de statistiek van de flexi-jobs zal het aantal werknemers met een flexi-job geteld worden, onafhankelijk van hun hoofdjob in hetzelfde kwartaal. Naast deze specifieke benadering worden ook de cijfers vanuit de traditionele benadering voorgelegd, zodat de invloed van de specifieke tewerkstellingstypes op de globale tewerkstellingscijfers duidelijk wordt.

Op basis van de algemene (traditionele) principes in de algemene methodologische inleiding is het duidelijk dat de notie ‘belangrijkste tewerkstelling in de loop of op het einde van het kwartaal’ niet kan dienen om:

  • het aantal personen die in een kwartaal als flexi-werknemer hebben gewerkt te tellen,
  • om gegevens omtrent de ‘hoofdjob’ van een flexi-werknemer te verzamelen,
  • om vergelijkingen te maken met andere arbeidsvormen.

Bovendien komen ook gepensioneerden aan bod die in de traditionele telling niet voorkomen. Daarom gebruiken we voor de vergelijking met andere arbeidsvormen de notie ‘arbeidsplaats’.